De Hoge Raad heeft op 6 juli 2021 geoordeeld dat het vorderen van smartengeld bij psychisch letsel zonder medische onderbouwing mogelijk is. Dit in een strafzaak waarin een benadeelde partij (slachtoffer) zich had gevoegd.
Het slachtoffer heeft zijn schade waaronder het smartengeld ingebracht in de strafzaak, ook wel voegen genoemd. Het slachtoffer werd voortdurend bedreigd met telefoontjes, een scala van bezorgdiensten laten langskomen op woonadressen van meerdere slachtoffers waarbij de plegers al het mogelijke hebben gedaan om niet te worden gevonden.
Het gerechtshof heeft een smartengeldvergoeding toegekend. Het hof heeft niet vastgesteld dat het slachtoffer daadwerkelijk ook geestelijk letsel heeft oplopen. Vervolgens wordt de zaak voorgelegd aan de Hoge Raad.
In rechtsoverweging 2.7 wordt opnieuw uitgelegd dat een slachtoffer smartengeld kan vorderen als er sprake is van geestelijk letsel. Dit kan als er sprake is van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ . Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook al is er geen diagnose of wellicht medische onderbouwing dan nog kan mogelijk de aard en ernst van de normschending (inbreuk persoonlijke levenssfeer) en de gevolgen daarvan voor de benadeelde meebrengen dat toch voldaan is aan aantasting van de persoon op andere wijze.
In rechtsoverweging 2.8 heeft de Hoge Raad vastgesteld dat de verdachte een onaanvaardbare inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van het slachtoffer dat het beurde voor hem zeer beangstigend is geweest en lange tijd gevoelens van onzekerheid heeft teweeggebracht. Ofwel ook zonder diagnose of medische onderbouwing kan een smartengeldvergoeding worden gevorderd bij geestelijk letsel.