Een voetganger is ten val gekomen over een plaat met een dikte van 1,8 cm die lag in het winkelcentrum in verband met een verbouwing en loopt blijvend arm- en handletsel op. De voetganger stelt zowel de aannemer van de verbouwing als de eigenaar van het gebouw aansprakelijk op grond van onrechtmatig handelen (artikel 6:162 BW).
Het Hof toetst aan Kelderluikcriteria: ‘’in het licht van de omstandigheden van het geval moet worden beoordeeld in hoeverre iemand die een situatie in het leven roept die voor anderen bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is, rekening dient te houden met de mogelijkheid dat die oplettendheid en voorzichtigheid niet in acht zullen worden genomen en met het oog daarop bepaalde veiligheidsmaatregelen dient te treffen. Bij die beoordeling dient met name in aanmerking genomen te worden in hoeverre niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid waarschijnlijk is, hoe groot de kans is dat daaruit ongevallen ontstaan, hoe ernstig de gevolgen kunnen zijn en in hoeverre het nemen van veiligheidsmaatregelen bezwaarlijk is.’’
Er lagen in dit geval twee loopplaten achter elkaar met een lengte van 2,44 m. De aannemer had voor de eerste loopplaat een roodgeverfde betonnen staander gezet met daarin een opstaande ijzeren paal. Daarnaast stond in het middengebied een bouwhek met daarop op borsthoogte een horizontaal rood-wit gevarenlint. Desondanks is de voetganger gestruikeld over de tweede loopplaat.
Het Hof oordeelt dat de voetganger onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd dat de loopplaat aan de kant van de voetgang omhoog stond maar dat de aannemer en eigenaar daarentegen onvoldoende hebben betwist dat de voetganger is blijven hangen en is gestruikeld. Zij stelden namelijk dat de voetganger was gevallen door de gevolgen van een hersenbloeding. Dit is te onwaarschijnlijk dus dan moet de meer voor de hand liggende reden worden aangenomen en dat is dat de voetganger is gestruikeld over de rand.
De aannemer had wel bepaalde maatregelen genomen (zoals hierboven beschreven) maar dit nam niet weg dat hij alsnog rekening moest houden met de onoplettendheid van winkelende voetgangers in verband met de drukte en het feit dat deze personen niet op de grond letten maar naar de etalages kijken. De aannemer heeft dus een gevaarlijke situatie in het leven geroepen en de moeite om meer maatregelen te nemen zoals een plakstrip of een bord met hierop ‘pas op opstapje’ was niet bezwaarlijk. Daarom was de aannemer aansprakelijk voor het letsel van de voetganger.
Echter, het Hof kent wel een beroep op eigen schuld toe op grond van artikel 6:101 BW omdat de voetganger niet voldoende heeft opgelet. Zij heeft haar voeten niet genoeg opgetild, zij wist dat het winkelcentrum onder constructie was door middel van de genomen maatregelen en zij was vaker in het winkelcentrum geweest terwijl het werd verbouwd.
Voor meer informatie, neemt u dan contact op met ons kantoor via 030 242 85 99 of mail naar info@sdwadvocaten.nl
ECLI:NL:GHARL:2019:6257